hoofdstuk 16: La vida Mexicana
Ondanks alle verhalen over terreur, moord en gijselingen die in de V.S. de ronde doen besloot ik begin Februari om vanuit zuid Californie naar Guadalajara in Mexico te reizen. Guadalajara is de tweede grootste stad van Mexico en hier zou ik een Spaans cursus gaan volgen en vervolgens mij aan te melden bij een school om dar als vrijwilliger te helpen met het onderwijzen van Mexicaanse Indianen kinderen.
In Guadalajara werd ik gehuisvest in een studenten huis met drie andere personen .Allen afkomstig uit Engelstalige landen, dus niet erg goed voor mijn Spaans, maar wel erg gezellig. Vooral met Adam kon ik het goed vinden. Adam is een Noord-Ier en woont sinds zes maanden in Guadalajara en is een Engels leraar aan de school waar ik Spaans studeerde. Zijn hobby´s zijn erg Brits; voetbal kijken en bier zuipen. Dat kan dan ook erg goed hier aangezien het bier hier spot goedkoop is en het voetbal aanbod enorm is. Zo kon ik op zondag middag thuis op de bank gewoon naar de Nederlandse Eredivisie kijken met Mexicaans commentaar, gratis en voor niks.
De twee weken Spaans cursus waren leerzaam maar met 3 Engels sprekende huisgenoten kwam ik weinig aan oefenen toe. Ik hoopte dat het vrijwilligerswerk meer praktijkoefening zou bieden. Op een
dinsdag ochtend zou ik mijn eerste werkdag hebben. Ik was te laat, maar dat maakt in Mexico niet uit aangezien de mensen die op de afgesproken tijd arriveren meestal een halfuur te vroeg zijn. Op
mijn eerste dag maakte ik drie minuten kennis met de school directeur en werd ik vervolgens in het klaslokaal gezet. Ik werd gevraagd om aan een tafel plaats te nemen en de kinderen te helpen met
hun huiswerk. Mij luistervaardigheid was nog steeds erg matig en iedere vraag die ik van de kinderen kreeg moest ik standaard beantwoorden met ´geen idee´. Gelukkig waren er in de klas zeer jonge
kinderen die ik wel kon helpen met het opschrijven van 1 tot 100. Het was een grote opluchting toen na een uur Till binnenkwam, een duitse kerel die met zijn lengte gemiddeld een halve meter boven
iedere mexicaan uitsteekt. Hij kon me in rustig Spaans uitleggen hoe alles in de school werkt.
Ik heb in het verleden een aantal keer eerder kinderen onderwezen. In Nederland en de Solomon Eilanden. De Mexicaanse kinderen zijn echter een klasse apart . De meisjes maken braaf hun huiswerk in
het klaslokaal en de jongens maken vooral graag geen huiswerk. Luisteren doen ze ook voor geen meter en ze schoppen en slaan er de hele dag op los. De eerste twee weken deed ik mijn best om de
vechtende mannetjes uit elkaar te houden, mar na een tijdje kreeg ik door wie degene waren die altijd liepen te klieren en zolang ze niet met de brave kindertjes vochten liet ik het mar gewoon
gaan.
De dagen in Guadalajara waren vooral erg relaxed. Ik genoot er van dat ik na 15 maanden van hostel naar hostel en van gast gezin naar gast gezin eindelijk me eigen plekje had. De tijd vloog echter
voorbij, in de school werkte ik echter alleen in de ochtend en de rest van de tijd vulde ik met eten, voetbal kijken en uitgaan met mijn huisgenoten en de baas van de Spaans school, de enige andere
Nederlander die ik kende in Guadalajara.
Ik heb me erg thuis gevoeld hier. Mexicanen zijn vriendelijke mensen en maken graag een praatje met me, het voedsel is erg goedkoop en de verkopers, inclusief de taxi chauffeurs, zijn eerlijk wat
betreft de prijzen. Verder is het weer altijd goed en hierdoor heft Mexico een echte
Hoofdstuk 15: Fiji en Hawaii
Na 2 maanden lang door de Solomon eilanden gereisd te hebben vloog ik in zuid-ooster richting naar Fiji, een eilanden groep in zuid Oceanie vol met palmbomen, witte stranden, kraakhelder water en koraalriffen. Fijians zijn naar mijn mening het vriendelijke dat je op deze planeet kunt vinden. Ondanks de grote hoeveelheid toeristen die aanwezig zijn de locals erg spraakzaam en gastvrij. Dit is echter niet altijd zo geweest. De geschiedenis van Fiji wordt gekenmerkt door oorlogen tussen eilanden, maar vooral door Kanibalisme. Het was een genot om de vijand op te peuzelen en het was niet uitzonderlijk om deze levend in de oven te gooien. Niet verassend was Fiji een plek die Europese kolonisten liever vermijdden.
Gelukkig behoord de bloederige geschiedenis tot het verleden en is Fiji een veilig land. Ik verbleef gedurdende twee weken op verschillende eilanden op resorts die door dezelfde familie gerund worden. Viti Levu, het grootste en meest welvarende eiland was weinig bijzonders. Ik besloot daarom naar een Eilanden groep in het noorden te vertrekken waar het leven wat lokaler en traditioneler was. Het eerste eiland waar ik naar vertrok, genaamd Qamea, was een lange reis. Via de, bus, ferry, taxi en boot bereikte ik na 28 uur reizen Qamea. Hier werd ik warm verwelkomd door het personeel en checkte ik in, in mijn eigen kamer, met badkamer omgeven door palmbomen, 10 meter van de oceaan. Niet slecht voor de prijs van zo'n 10 Euro per nacht.
Het weer was echter niet zo zonnig als het er in de brochures uitzag, maar na twee regenachtige maanden in de Solomon eilanden wist ik me echter wel te vermaken met slecht weer. Ik raakte goed bevriend met Do en Bale, twee werknemers van het resort die betaald kregen om de gasten te vermaken. Zij leerden me om een varkens val te zetten en zonder touw in een palmboom te klimmen. Ik kreeg de techniek van het palmboom klimmen langzaam onder de knie, maar het wilde niet lukken om af te dalen. Ik was daarom genoodzaakt om niet hoger te klimmen dan twee meter aangezien ik op die hoogte nog uit de boom kon springen.
De dagen werden verder gevuld met tafeltennis, volleybal en schaken. 's Avonds werden de gitaren te voorschijn gehaald en werd er Kava gedronken. Kava is een modderig uitziende drank dat wordt gemaakt van de wortels van de Kava plant. Kava drinken is een belangrijke traditie in Fiji; gezamelijk zit men rondom een kom met Kava en iedere 5 minuten staat er een persoon op die een halve kokosnoot vult met kava en dit uitdeelt aan de deelnemers. De Fijians beweerde dat Kava een effect had vergelijkbaar met alcohol. Behalve dat ik er slaperig van werd merkte ik er weinig van. Ik geloofde weinig van de mythe, tot op de laatse avond...
Na wat kava gedronken te hebben bij het Resort vroeg Do of ik mee wilde gaan om naar een kava 'party' te gaan in een van de nabij gelegen dorpen. Ik ging graag op de uitnodeging in en aangekomen bij het feestje realiseerde ik me dat de Kava hier een stuk sterker was dan wat aan de toeristen werd geschonken. Na twee uur lang Kava gedronken te hebben kon ik mij alleen nog maar zigzaggend voortbewegen en ieder gesprek ging zo langzaam dat het leek in slowmotion afgespeeld te worden. Een mooie ervaring, echter ontdekte ik de volgende morgen dat Kava, net als alcohol, je een aardige kater kon geven.
Na een vermakelijke twee weken in Fiji was het tijd om verder te reizen. Vanaf Fiji vloog ik naar Hawaii en omdat ik de internationale datum passeerde was er een tijdsverschil van maar liefst 23 uur. Vanuit het vliegtuig kon ik de eilandengroep zien liggen en bij het naderen van Honolulu had ik een prima zicht op Pearl Harbor. Ik kon de vliegdekschepen zien liggen in de haven. Een bijzondere ervaring, dezelfde week zou het 70 jaar geleden zijn dat Japan de vloot in Pearl Harbor tot zinken probeerde te brengen. Vanuit hun vliegtuigen hadden zij waarschijnlijk het zelde zicht op de marine basis.
Voor aankomst in Hawaii vroeg ik me af of ik nog steeds in de Pacific was of dat het meer als Amerika zou voelen. Het was me na de landing snel duidelijk: ik was in Amerika. Snelwegen, wolkenkrabbers, dikke mensen en grote auto's; precies zoals ik het me voorstelde. De eerste twee dagen had ik problemen met me aan te passen aan de cultuur. Na meer dan twee maanden in zuid Oceanie te zijn verbleven was ik gewend om iedereen te groeten die je op straat aankijkt. In Hawaii keek niemand elkaar aan en als ik iemand groette werd ik met een wat verbazende blik aangekeken.
Na twee dagen begon ik weer te wennen aan de westerse wereld en raakte ik aan de praat met verschillende Amerikanen. Over het algemeen zijn het vriendelijke mensen, maar praten ze iets te graag over zichzelf en voel ik me enigzins verplicht om naar verhalen te luisteren die me weinig interesseren. De meest opmerkelijke persoon die ik ontmoette was een vrouw uit North Carolina. Toen ik met haar op het strand aan de praat raakte vertelde ik dat ik over de wereld reisde. Ze kon zich geen voorstelling maken hoe mijn leven er uit zag en na wat uitleg vroeg ze waar ik vandaan kwam. Uit Nederland zei ik, waarop ze vroeg waar in Engeland ik woonde. Ik zei nogmaals dat ik uit Nederland kwam en een paar minuten later begon ze te bellen met haar dochter en zei dat ze in gesprek was met een reiziger uit Engeland. Nadat ze het telefoongesprek had beeindigd vroeg ze namens haar dochter of ik misshien Stephanie Meyer kende (de schrijver van de Twilight Saga), want die kwam immers ook uit Engeland! Ik zei voor een derde maal dat ik uit Nederland kwam waarop ze me aankeek met een blik van 'Dat is toch allemaal hetzelfde'. Amerikanen weten soms echt zo weinig van de wereld als sommigen mij vooraf gewaarschuwd hadden.
Mijn gehele tijd op Hawaii verbleef ik in Honolulu. Er waren genoeg activiteiten om te doen. Twee keer heb gesurfd bij Waikiki beach, naast golven die niet al te hoog waren lagen er zo'n 150 andere surfers in het water waaronder een aantal locals die nogal teretoriaal waren over 'hun' golven. Ik begon me te realiseren dat surfen niet zo fascinerend is als ik me voor mijn hele reis had voorgesteld. En zo was Hawaii, niet zo fascinerend als ik me als kind ooit voorstelde wtoen ik met het spel Levensweg een hotel bouwde op Waikiki Beach.
Hoofdstuk 14: Melanesie vs. Polinesie
Van oorsprong kennen de Solomon eilanden twee verschillende rassen; de Melanisiers en de Polinesiers. In de acht weken die ik hier verbleefkreeg ik de kans om beide culturen van dichtbij te zien en voor even hun levensstijl te ervaren. Een bijzondere ervaring, waarschijnlijk de meest bijzondere in mijn leven en het hoogtepunt van mijn nu 14 maanden durende reis.
Robert, een Melanesier uit Malaita eiland, ontmoette ik in Guadalcanal en hij zou begin oktober terugkeren naar Malaita om daar les te geven op een school in de bergen van East Kwaio. Hij bood me de mogelijkheid om hem en zijn familie te vergezellen op de reis naar zijn regio. East Kwaio is in de Solomon is een beruchtte regio. In 1929 werd William Bell, een Britse koloniaal, door een local met een knuppel gedood. Na het incident keerde de Engelsen terug voor een vraak actie waarin 60 mensen van East kwaio warden gedood. Na deze slachting waagde geen Engelsman zich meer in de regio en ook nu ziet men zelden een ambtenaar het gebied bezoeken. Dit heft dan ook z’n gevolgen; er zijn geen wegen, alleen bospaden, er is nauwelijks electriciteit en kraanwater kennen zee er niet. Winkels zijn er neit en men leeft van wat de moestuin te bieden heeft.
Ik verbleef voor het overgrote deel van mijn tijd in de bergdorpen Nanakinimae en Nu’u. Hier leefde ik een rustige levenstijl waar de dagen bestonden uit wandelingetjes naar watervallen, potjes voetbal, tuinieren en ‘s avonds zingen onder begeleiding van gitaarmuziek. Ik spendeerde het meeste tijd met de kinderen in de dorpen. Die zien er grapping uit, hun gezichten en huidskleur zijn te vergelijken met die van Afrikanen, echter hebben ze een blonde kroes dos op hun hoofd vergelijkbaar met een coupe soleil. De kinderen zaten vol met energie en leerde me de waterval te beklimmen en als ik dorst had klom een van de jongens met enkel een touw om zijn voeten, in een palmboom om daar wat kokosnoten uit te trappen.
In Nanakinimae waar Robert de hoofdmeester van de school is, raakte ik wat meer betrokken als een vrijwillegger. Zo heb ik een ochtend lesgegeven op de basisschool waar ik een hoorcollege heb gegeven over de gevolgen van plastic afval en een hoorcollege over geld sparen. Ook wordt er in het dorp een middelbareschool gebouwd en besloot ik te helpen met het maken van een voorstel voor een financiering voor de bijbehorende faciliteiten. De chief van de regio, Dany, was bezig met het bouwen van een cultureel centrum waar hij toeristen kan ontvangen. Ook hem hielp ik met een voorstel voor financiering om het gebouw af te krijgen.
Na 2 weken in Kwaio, keerde ik terug naar de kust om daar nog een week te verblijven bij Robert zijn vrouw. In het dorp waar ik verbleef waren de huizen op palen op het strand gebouwd of soms zelf in het water. Omgeven door palmbomen deed het aanzicht erg paradijselijk aan. Ik ging regelmatig vissen met Alex, de buurman. In een houten kano pedelde we rond in de baai en viste we met een hand lijn. De vangst was redelijk, maar de vissen waren meestal niet groter dan mijn hand. Ondanks dat tock lekker als avond eten.
Nadat ik terug was gekeerd naar Honiara, de hoofdstad van de Solomon Eilanden, Ontmoete ik Jimmy, een politieagent die ik kende van mijn eerste week in Honiara. Hij zei dat hij voor mij een gratis vliegticket had naar Renell Eiland, op kosten van de politie. Rennell Eiland is een Polinesisch eiland ten westen van Guadalcanal. De Polinesiers vaarde en ontdekte de stille zuidzee ver voordat de Europeanen zich hier begaven. Een paar honderd jaar geleden werd Rennell eiland bewoond door kleine, behaarde Melanesiers. Die warden bij aankomst van de Polinesiers gedood (en vermoedelijk ook opgegeten). Het Eiland is nu bewoond door enkel Polinesiers. Ik zei Jimmy dat ik graag gebruik maakte van het vliegticket en na twee weken lang documenten opstellen voor de projecten in East Kwaio kon ik eindelijk vertrekken naar Rennell.
De vlucht naar Rennell zal ik niet snel vergeten. Justina, Jimmy zijn vrouw, zou me begeleiden aangezien Jimmy in Honiara zou blijven. Justina vertrok met de eerste vlucht en ik zou pas op de derde vlucht naar Rennell vertrekken. Na 6 uur op het vliegveld te hebben gewacht stapte ik in een minuscuul vliegtuigje dat ons over de Bergen van Guadalcanal en over de Oceaan naar Renell bracht. Boven Rennell sloeg het weer om en begon het met bakken uit de hemel te storten. De mist zorgde ervoor dat de piloot verdwaalde. Hij begon nerveus om zich heen te kijken zoekend naar de landingsbaan. Na 10 minuten boven het regenwoud gecirkelt te hebben dook het vliegtuig ineens naar beneden. Ik keek op de hoogte meter en die daalde zo snel dat ik zeker wist dat we richting de grond gingen. Vanuit het raam zag ik alleen bomen en vermoedde dat dit de laatste seconden in mijn leven waren. Tot er plotseling door het raam van de piloot een grasstrook te voorschijn kwam en waar we in de plassen landden. Wat een opluchting! Buiten stonden een hoop mensen te wachten. Maar Justina zag ik niet. Ik werd geintroduceerd aan Meli; Justina’s nicht en mijn host voor de week in Rennell.
Ik arriveerde in het dorp Nuku Ma’anu. Een pension dat gerund wordt door John en Onex, de ouders van Meli. Tot mijn grote verbazing was er hier electriciteit en zelfs ook een televisie! Ik raakte bevriend met Jopa en Bones, twee neven en ook familie van Justina. Jopa en Bones zouden me begeleiden tijdens de trips op het eiland. Het hoogtepunt was een trip naar de kust. Heel Rennell is omgeven door koraal rif en daar wilde ik graag een bezoek aan brengen. Het was drie uur lopen door het regenwoud voordat we arriveerden aan de kust. Onze accomodatie was een grot waar Bones voor een bed maakte van palmbladeren. Voedsel hadden we niet bij ons, maar dat was niet nodig aangezien er voldoende palmbomen, aardappels groeide en er was genoeg leven in de zee dat ons van een maaltijd kon voorzien. Toen we arriveerde bij de grot was het al laat in de middag en besloten we direct te gaan vissen. Alles dat we hiervoor hadden waren een paar hamers, een mes en een vislijn. De lijn brak nadat we een vis hadden gevangen en gewapend met hamers vingen Bones en Jopa wat oesters en een octopus. We verbleven twee nachten in de grot en zouden op de derde dag terugkeren naar de bewoonde wereld.
De rest van de dagen leefde ik de Polinesische levensstijl. Die bestaat overdag uit potjes schaken en kokosnoten eten, ‘s middags uit een potje volleybal of rugby en ‘s avonds uit televisie kijken. Het volk in Rennell was het meest vriendelijke en gastvrije volk dat ik ooit ontmoet heb. De hele week verbleef ik gratis en betaalde Jopa (die geen werk heft) zelfs mijn kaartje voor het transport naar een voetbalwedstrijd. Dit was in groot contrast met de Melanesiers waar ik op het einde twijfels had of ik nou als vriend of toch meer als suikeroom gezien werd.
Na een week op Rennell vloog ik terug naar Honiara. Zittend in het vliegtuig rolde de tranen over mijn wangen. Wat zal ik dit eiland en de mensen misssen
Hoofdstuk 13: Guadalcanal
Op een hete vrijdagmiddag stapte ik uit het vliegtuig en begon mijn avontuur in de Solomon eilanden. Met de taxi reed ik richting het centrum van Honiara om daar in een motel te verblijven. De route van het vliegveld naar Honiara zag er aardig bevolkt uit, overal liepen mensen langs de weg, verkochten mensen voedsel vanuit wat geimproviseerde kraampjes, speelde kinderen voetbal en reden er busjes en vrachtwagens langs volgepropt met passagiers. Het zag er armoediger uit dan ik me voor had gesteld, het paradijs in de Pacifics had meer weg van een Afrikaanse stad.
Guadalcanal (spreekt uit als: Kwa-dal-kanaal) is voor velen een onbekende plek. Degenen die er ooit van gehoord hebben kennen het waarschijnlijk van de Slag om Guadalcanal, het keerpunt tijdens de tweede wereldoorlog in de Pacifics. Zo kende ik het ook, toen ik veertien was en ziek op de bank lag huurde mijn moeder de film ‘The thin red line' voor me. Een verhaal over Amerikaanse Marieniers die vechten tijdens de slag om Guadalcanal. De landschappen, natuur en bewoners van het eiland waren voor mij een reden om Guadalcanal te bezoeken.
Toen ik aangekomen was in deHoniara, de hoofdstad van de Solomons besloot ik een wandelingetje te maken door de hoofdstraat. Het viel me op dat ik de enige blanke was, veel mensen knikte vriendelijk naar me gevolgd door een mooie grijns op het gezicht. De meeste winkels zien er hetzelfde uit (en verkopen ook hetzelfde) en zijn eigendom van de Chinese immigranten die hier wonen. De straten staan vol met mensen en zien rood van de beetlenut spuug. Wat sigaretten in de westerse wereld zijn, is beetlenut in de Solomons, een noot waarop gekouwd wordt die veranderd in rood speeksel wat vervolgens uitgespuugd wordt. Aangezien zoveel mensen en zelfs de kinderen de beetlenut kouwen, dacht ik dat het wel lekker moest zijn en wilde ik het ook wel proberen. De smaak was echter erg bitter en de nasmaak ging pas weg nadat ik mijn tanden had gepoetst.
In het motel waar ik verbleef raakte ik al snel bevriend met de jonge manager. Noel, een immigrant van Malaita Island, stelde op zondag voor om met een maat van hem mij de achterwijken van Honiara en oorlogsmonumenten te laten zien. Samen met twee vrienden reden we weg uit het centrum. Het verbaasde me nogal hoeveel achterbuurten Honiara had, als je bedenkt dat het centrum bestaat uit een hoofdstraat met wat zijstraten. De meeste woningen zagen er primitief uit en zijn gemaakt van bamboe en bladeren. Ondanks dat het nogal armezalige uiterlijk leek iedereen vrij opgewekt en vooral erg vriendelijk. Vooral de kleine kinderen waren erg leuk; een zwarte huidskleur en een blonde kroesbol er boven op, lachend en spelend met wat de omgeving ze te bieden had; een oude auto, een boom of een voetbal. Wanneer ik langskwam rijden wezen ze naar me en keken elkaar met enige verbazing aan, auto's zijn vrij normaal in de omgeving maar een blanke man zullen ze maar zelden zien aangezien ik vermoed dat de meesten wordt verteld niet te ver in de achterbuurten te komen. De Amerikaanse en Japanse oorlogsmonumenten waren in groot contrast met de rest van de omgeving, die deden niet onder aan de grotere oorlogsmonumenten op de Dam of in Margraten.
De opvolgende dagen reden we nog wat verder rond met de taxi en bracht Noel me naar wat meer oorlogsmonumenten. Zo liet hij me de twee gezonken oorlogsschepen zien die zo'n 20 meter uit de kust liggen en bezochten we Bloody Ridge, een heuvel die in 1942 werd aangevallen door een paar duizend Japanners maar wonder boven wonder werd behouden door de strijdlustige Amerikaanse Marieniers die zwaar in de minderheid waren t.o.v. de Japanners. Het was erg bijzonder om op deze plaatsen rond te lopen, maar alle overblijfselen zijn zo verroest dat het moeilijk is te bedenken dat al het materiaal 60 jaar geleden ‘high-tech' was.
Op donderdagmiddag verliet ik mijn kamer om wat boodschappen in het centrum te doen. Buiten werd ik vriendelijk gegroet door Robert, die ik eerder in de week had ontmoet bij het motel. Hij was samen met zijn Oom hendri, die een nogal Australische kledingdracht had, maar verder geen woord Engels sprak. Robert, een detective voor de Guadalcanal politie, wilde me graag zijn huis laten zien in het dorp waar hij woonde. Ik wilde graag een van de primitieve nederzettingen zien en ging op de uitnodiging in. Het dorp lag aan de overkant van de rivier en was te bereiken per pond. De pond was niet meer dan een vlot wat door een meisje van een jaar of 15 van de ene naar dde andere kant werd gedreven. Eenmaal aan de overkant gekomen werd ik door velen nagestaard, ik vermoed dat ik een van de eerste blanken was die het dorp bezocht. Het dorp was net zo primitief als de achterbuurten van Honiara. Eenmaal bij Robert huis aangekomen opende hij zijn deur. Het huis was leeg, maar er stond wel een computer en televisie op een bureautje. Robert en zijn oom vertelde me hoe trots ze waren dat ze met een blanke man door het dorp liepen. Hendri zei iets tegen Robert en hij vertaalde het in het engels aan mij, waarop vervolgens Hendri mij de hand schudde. Dit ging zo'n half uur door, na iedere zin werden de handen geschud. Na nog wat video's gekeken te hebben van de eerste Solomon Islands Idols winnaar, liepen we nog een rondje door het dorp waarop we met de pond weer terugkeerden naar de bewoonde wereld. In een taxi, aan de overkant van de rivier, zat Robert zijn tweelingbroer die heel toevallig ook Robert heette. Hij wilde me graag de volgende dag meenemen op een tour op het platte land van Guadalcanal. In het motel bespraken we het plan voor de tocht en besloten we de volgende ochtend in de morgen te ontmoeten voor een zeer bijzondere trip.
Wordt vervolgd....
Hoofdstuk 12: De laatste maand
Met nog zes weken te gaan besloot ik dat het tijd was om te stoppen met werken en in mijn laatste anderhalve maand hier de oostkust te gaan bezoeken. Mijn reismaat Wijnand besloot nog wat meer geld te sparen en ik zou hem in Noord Queensland achterlaten. Voor hem in de plaats kwamen Arnaud en Guillaum, twee franse kerels die ik via een advertentie voor een lift naar Brisbane heb leren kennen. Op basis van mijn ervaringen met Fransen in Australie heb ik geen erg hoge pet op van de Fransen. Ik besloot het toch nog een kans te geven, wat geen al te beste keuze bleek te zijn geweest.
De eerste nacht zouden we op Magnetic Island, een klein eilandje voor de kust van Townsville, verblijven. Er was op het eiland een full moon party gaande en na twee maanden dezelfde gezichten te hebben gezien in de Daintree pubs keek ik wel uit naar een feestje. Het werd me aan het begin van het feestje al duidelijk dat het mijn Franse reisgenoten maar om twee dingen ging; dronken worden en vrouwen regelen. Na een vrij oppervlakkige Australische feestavond werd ik de volgende dag op het strand wakker gebeld door Arnaud, die bij de ferry aan het wachten was. Ik zei dat ik in een uurtje ook bij de Ferry zou zijn. Eenmaal aangekomen bij de terminal zag ik daar alleen Arnaud. Guillaume was spoorloos en Arnaud had hem sinds het einde van het feestje niet meer gezien. Zijn telefoon was uitgeschakeld dus we konden hem ook niet bereiken. Na 3 uur op het eiland te hebben rondgezwerfd en we nog niks hadden vernomen besloten we de ferry terug naar Townsville te nemen. Gelukkig had Guillaume voor ons de ferry terug genomen en stond hij in de haven op ons te wachten. Met zijn drieen konden we de reis voortzetten naar de Whitsunday Islands.
Toen ik in het voorjaar in 2010 in Den Haag een praatje maakte met mijn schilder. Vertelde me dat hij in Australie had gewoond. Ik vroeg hem wat hij de beste plaats in Australie vondt en hij vertelde dat de Whitsunday eilanden geweldig waren. Ik had op Google wat foto's bekeken en de Whitsundays kwamen boven aan mijn ‘must do' lijstje te staan. Voor een paar 100 dollar kon ik op Airlie Beach, de havenstad waar de zeilboten richting de Whitsundays vertrekken, aanboord gaan van de ‘Boomerang' een zeilschip waar ze 30 toeristen in wisten te proppen. Het was een spectaculaire tocht met sneeuwwitte stranden, hemelsblauw water, walvissen, dolfijnen, zee arenden, koraalriffen en een leuk gezelschap aanboord van de boot. Helaas was er weinig zeilen bij. De wind was te zacht en daardoor was er bij de mooie zichten altijd het geluid van een ronkende motor op de achtergrond.
Bij terugkomst van de Whitsundays belde ik Arnaud op om te zeggen dat we over twee uur richting Brisbane zouden vertrekken. Arnaud vroeg of we misschien iets later konden vertrekken want hij had wat vertraging. De avond daarvoor had hij samen met een vriend van hem een fles Vodka uit een bar geprobeerd te stelen. Hij was gepakt en voor het vergrijp had hij de nacht in een politiecel door moeten brengen. Hij moest nog deze ochtend voorkomen, maar garandeerde me dat hij in twee uur gereed zou zijn. Gelukking zaten we twee uur later inderdaad in de auto, maar de auto starte niet omdat de accu leeg was. Tien maanden lang heeft de auto me probleemloos door Australie gebracht. Nu, een dag voor dat ik de auto te koop wilden zetten, starte hij niet meer. Gelukkig was er een behulpzame backpacker die met startkabels de auto heeft kunnen starten.
In Brisbane, de hoofdstad van Queensland wist ik binnen 24 uur de auto te verkopen. Ik kreeg er ook nog eens een goede prijs voor. Zonder auto zou mij reis verder gaan en besloot ik bij Dick en Lies op bezoek te gaan, een Nederlands stel die 23 jaar geleden naar Australie verhuisde. In 2004 heeft mijn broer 6 weken bij ze gelogeerd en daar is (voor de familie die het zich nog kan herinneren) de kerstkaart in het zwembad geschoten. Dick vertelde me dat ze een half jaar geleden flink zijn geraakt door de overstromingen die plaats hebben gevonden in Brisbane. De beneden verdieping van hun huis was onder water gelopen en bracht zoveel schade toe dat het hele huis gerenoveerd kon worden. Daar waren ze op het moment hard mee bezig en zowel Dick als Lies waren erg tevreden over, zeker als ze bedachten dat de hele verbouwing door de verzekering vergoed werd. Na een week in Brisbane te hebben gelogeerd besloot ik dat het tijd was om het laatste stukje van Australie te verkennen. De kust ten noorden van Sydney.
In de drie weken die ik nog had ben ik op bezoek geweest bij Ian (een oud collega die in Newcastle woont), heb ik gereisd met Henri (mijn allereerste reismaat in Australie die inmiddels ook het hele land rond was geweest) en heb ik een week in een hostel gezeten in Byron Bay. Byron bay staat bekend als surf hot spot en hippie town. In een week lang heb ik geen goede golf gezien en ook de hippies zijn vrij zeldzaam. Het overgrote deel van de inwoners lijkt te bestaat uit jongeren die zich vol laten zetten met tattoo's alsof het stickers zijn waarmee ze hun Panini album compleet proberen te krijgen. De rest van het volk wat er rondloopt bestaat uit toeristen of verkopers die je om 11 uur 's ochtends proberen hun pub in te lullen voor de avond die nog moet komen. Na een week in Byron Bay als een toerist te hebben geleefd keerde ik terug naar Brisbane om mij voor te bereiden op mijn vertrek uit Australie.
Ik zit hier nu achter de pc in Brisbane. Overmorgen is het 12 maanden geleden dat ik in Brussel op het vliegtuig stapte. De tijd is snel gegaan, maar omdat ik hier in Australie zoveel indrukken heb gekregen is het bijna niet voor te stellen dat dit allemaal in een jaar gebeurd is. Het is een prachtig land. De enorme ruimte die er is, geeft een gevoel van vrijheid die ik me nergens anders in de wereld kan voorstellen. De kangaroo's, Eucaliptus bomen, diversiteit aan vogels, landschappen en het gastvrije Australische volk zal ik erg missen. Toch ben ik blij dat ik de reis nu heb gemaakt en niet 20 jaar later. Ik merk dat het land erg aan het veranderen is; de jongeren zijn lang niet zo vriendelijk en gastvrij als de oude Australiers. Het Great Barrier Reef verliest zijn kleuren en ook nu al zie je grote grijze massa's rif dat ooit een kleurrijk ecosysteem was. Hele bossen verdwijnen door parasiete struiken die de bomen als voedselbron gebruiken. En oorspronkelijke fauna heeft het zwaar door de introductie van dieren die vanuit andere landen komen.
De aboriginal bevolking sterft langzaam uit, een enkele aboriginal weet zich te mengen in de westerse maatschappij, maar de meesten vallen terug op de fles alcohol en sterven veel te jong. De aboriginals hebben veel rechten gekregen de laatste jaren; land is aan hen terug gegeven waarvan ze claimde dat het tot hun volk behoorde. Echter doen ze weinig met het land, een leven als boer zit niet in hun genen en wie verwacht om in Australie aboriginals te zien die met een speer en boomerang het bos ingaan om voedsel te sprokkelen komt bedrogen uit, die bestaan niet meer.
Ondanks dit is Australie een uniek land en zal ik deze 12 maanden nooit vergeten. Mijn reis gaat voort. Morgen vlieg ik naar de Solomon eilanden in de Pacifics. Ik kijk er naar uit en een nieuw avontuur doet een gevoel van verdriet bij het verlaten van Australie vergeten.
Hoofdstuk 12: De bananen farm
Op 14 juni zetten Wijnand en ik onze handtekening onder het contract. De komende twee maanden zouden we op de bananen plantage van Dole werken. Een aantal maanden eerder had ik besloten om via de Pacific en Noord Amerika terug te reizen naar huis. Daar was uiteraard geld voor nodig en met 19 dollar per uur zou ik de komende maanden mijn geld gaan sparen.
Dole is van origine Hawaii en jaagde onder de naam Castle & Cook de Hawaii's van hun oorspronkelijke land. Inmiddels heeft het bedrijf zich over de wereld gevestigd en beheert het de enige bananenplantage in het Daintree National Park. Vanwege de ligging in het beschermde tropische regenwoud is het een biologische plantage (een grote opluchting na mijn chemicalien infectie op de appel kwekerij in WA). Het is een van de weinige bananen farms die nog overeind staat, na begin dit jaar orkaan Yasi over Queensland raasde. Het gevolg hiervan is dat de bananen prijzen gelijk zijn aan de goudprijs. Op het moment kost een kilo bananen zo'n 18 dollar (ongeveer 14 euro).
Op onze eerste dag mochten we beginnen met onkruid wieden. Met een schep en een ploeg werden we het veld ingestuurd en konden we de eindeloze lanen met bananen bomen gaan vrij maken van het gras wat inmiddels tot een meter of twee was gegroeid. De eerste drie weken werd er nog voor redelijk wat afwisseling in het werk gezorgd. Op een maandag morgen werd ik door Shaun, de manager, opgepikt om in de loods te helpen waar de bananen worden gesorteerd. Mijn taak was om de bananentrossen met de puntjes in het kaarsvet te dopen, in Australie het kenmerk voor de biologische banaan. Het werk was zo saai dat de tijd nog nooit zo langzaam is gegaan, minuten leken wel uren en uren leken wel dagen. Het nut van het waxen zag ik naar een paar uur niet meer zitten. De wax moest een mooie horizontale lijn zijn op de banaan maar ik kon me niet voorstellen dat de concumenten hierop zouden letten. Ik begon de bananen te dippen zonder al te veel oog voor detail. De horizontale lijn veranderde snel in een diagonale lijn, met als gevolg dat ik de volgende dag weer een ploeg in mijn hand kreeg geduwd om onkruid te gaan wieden. Shaun dacht altijd dat chippen (onkruid wieden) het meest vreselijke baantje is, maar wij weten wel beter. Het is een taak die vooral door backpackers gedaan wordt en dat betekend dat er geen supervisors bij zijn. Hierdoor spenderen we de helft van de tijd in de schaduw onder een bananenboom en waarbij we vervolgens in slaap vallen. Het risico hierbij is dat Shaun nog wel eens langskomt om te controleren. De eerste maand kwam hij altijd op zijn quad langs en kon je hem van 500 meter horen aankomen. De laatste maand kwam hij vaak per auto en daar kunnen we de motor niet van horen. Dat betekend dat wanneer je in duo's aan het werk bent er een kan slapen terwijl de ander wacht houdt. Je zou denken dat hij toch zou opmerken dat er geen onkruid langs de rijen met bomen ligt, maar daar let hij niet op. Als we 50 meter onkruid hebben verwijderd en hij spot ons zittend op de grond, begint hij te klagen. Echter als we 5 meter hebben verwijderd en hij ziet ons werken moedigt hij ons aan met een ‘Good on ya!'.
Een keer leek het mis te gaan. Voor de verandering werden we met machettes het veld ingestuurd om de struiken die zich via de boom een weg omhoog banen, af te hakken. Shaun had toegezegd na 5 minuten ons op te zoeken om uit te leggen hoe we te werk moesten gaan. Na een 45 minuten gewerkt te hebben was hij nog niet langs gekomen en verwachtte ik geen bezoek meer van hem. Daarop besloot ik in het hoge gras een hazenslaapje te doen. Toen ik mijn ogen opende en voor me keek zag ik dat Shaun met een rotgang op me af kwam rijden. Gelukkig stopte hij halverwege om collega's Steve en Tom uitleg te geven en kon ik snel aan het werk. Een minuut later reed hij verder mijn richting uit en voelde ik de bui al hangen. Gek genoeg zei hij niks en liet hij even snel zien hoe het werk gedaan moest worden om vervolgens weer op zijn quad te springen en in volle vaart terug te keren naar de loods. Ik kroop door het oog van de naald en het zou niet de laatste keer zijn.
Het meest bizarre aan de bananen farm zijn nog wel de mensen die er werken. Naast een dozijn backpackers zijn er een aantal locals die zeker een beschrijving waard zijn. Zo is Mick, beter bekend als ‘Jockey Mick' een 52 jarige vent zonder tanden die een carriere als paarden jockey achter de rug heeft. Daar verteld hij dan ook graag over. Het meest opmerkelijke is nog wel zijn uiterlijk. Hij is zo'n 1.6 meter, dun als een lat en ziet er uit alsof hij 70 is. Collega, Dan is een in Engeland geboren vent die opgroeide in Australie. Erg praatgraag is hij niet en een lach op zijn gezicht is een zeldzaamheid. De geruchten gaan dat hij een liaan in zijn broek heeft die tot zijn knieen rijkt. Daarnaast is hij vader van twee dochters van 8 jaar oud, die allebei een andere moeder hebben. Ook gaan er geruchten dat hij kinderen heeft misbruikt. Als je hem ziet, zou je dat eigenlijk ook niet in twijfel brengen.
Mijn favoriete collega is Bruce. Een 50 jarige kompel die na het sluiten van zijn goudmijn als tractor chauffeur aan de slag is gegaan. Wanneer hij op de tractor voorbij komt, vraag ik hem altijd of hij nog een mop vooor mij heeft. Hij draait zijn motor af, denkt even na en gooit er standaard een gore mop uit. Als tegenprestatie schud ik ook een mop uit mijn mouw. Maar nadat ik de grap heb gemaakt en Bruce mij nog steeds nieuwsgierig aankijkt moet ik enigzins beschaamd vragen: ‘je snapt hem niet he?'. Bruce schudt nee, start zijn tractor en rijdt verder.
Na werktijd keren we terug naar Crocodylus Village, de verblijfplaats waar de backpackers die op de farm werken verblijven. Hier slapen we bush hutten met een tentzeil als dak. Na werktijd is het douchen en koken. Vaak zitten de backpackers bij elkaar en praten ze de avond weg. Wijnand en ik zonderen ons liever af aangezien de gesprekken vaak gaan over bananen, Engeland of Nieuw Zeeland. Wijnand en ik spelen graag een potje darts of schaken tegen elkaar. En gaan dan vroeg naar bed want de volgende dag beginnen we weer met werken om 6.30 uur.
In een van de vrije weekenden besloot ik om vroeg op te staan en een wandeling te maken door het regenwoud. Ik hoopte wat vogels en mogelijk ook een cassowarie, een zeldzame loopvogel, te kunnen spotten. Na wat vogels en wilde varkens gezien te hebben kwam ik na een half uur op een pad waar ik tussen de bomen door de Cassowarie zag staan. Stilletjes haalde ik de camera te voorschijn en schoot een paar plaatjes van het beest dat ongeveer zo groot als ik zelf was. Toen ik zo'n 10 meter van hem af was keek hij mijn richting uit, maar leek verder niet geinteresseerd in me. Toen ik langzaam dichterbij sloop en blijkbaar te dicht in zijn zone kwam, stormde het beest op me af. Mijn enige uitweg was een boom die naast me stond en daar sprong ik dan maar in. De cassowarie stampte wat met zijn poten op de grond. Wat het exact betekende wist ik niet, maar het was me wel duidelijk dat hij niet uit nieuwsgierigheid op me af was gekomen. Langzaam manouvreerde hij zich achter wat struiken en observeerde wat ik aan het doen was. Ik had even de tijd om na te denken en vermoede dat als ik het op rennen zou zetten mijn kansen het grootst zouden zijn. Ik sprong uit de boom en rende snel de bosjes in. Gelukkig werd ik niet achtervolgd en kon ik rustig mijn wandeling voort zetten. Later hoorde ik dat cassowaries gevaarlijker zijn dan ik vermoedde. Zo is de eerste cassowarie die naar Europa werd verscheept levend en wel aangekomen. Dat kon niet worden gezegd over de kapitein van het schip, die werd onderweg doodgetrapt. Later vertelde een collega me dat de Cassowarie, met zijn lange scherpe tenen en teretoriaal gedrag, de meest dodelijke vogel is. Ik kroop nogmaals door het oog van de naald.
Hoofdstuk 11: Terug naar de Jungle
De saaiste rit in Australie is de route van Darwin naar Cairns. Mijn reisgenootschap voor deze 5000 km asfalt bestond uit Wijnand, Coen en Narelle. Narelle zou maar de eerste 300 km naar Katherine meerijden om van daaruit de trein naar Alice Springs te nemen en het rode centrum van Australie waar het beroemde Uluru (Ayers Rock) gelegen is, te bezoeken. Na Narelle in Katherine te hebben afgezet reisde we als drietal verder.
De landschappen bestonden vooral uit grassland waar kuddes koeien graasden. Het enige benoemswaardige kwam in Normanton. Na 5 dagen arriveerde we in dit kleine dorpje. Hier stond een replica van de grootste krokodil die ooit geschoten was. Het beest was negen meter lang, twee meter breed en anderhalve meter hoog. Naar onze mening was het monster onrealistisch en waren de maten overdreven. Bij het lezen van het informatiebordje was een foto van de schutter en een krokodil te zien. Niet de krokodil die nagemaakt was want die foto's waren gek genoeg tijdens een overstroming verloren gegaan. Het deed me denken aan het verhaal van de grootste dinosaurus die ooit ontdekt is. Op basis van een gigantische nekwervel werd aangenomen dat de Amphicoelias 58 meter lang moest zijn geweest. Echter is tijdens het transport werd de wervel in stukjes verbrijzeld en zijn de restanten verloren gegaan. Het enige wat men over had was een tekening met daarop de afmetingen van de nekwervel. Hoe groter het beest hoe lastiger het lijkt om materiaal ervan te bewaren. Erg bijzonder, maar vooral erg twijfelachtig.
Na 7 dagen kwamen we in de buurt van Cairns. Het saaie landschap werd ingewisseld door tropisch regenwoud en voor het eerst in 5 maanden zag ik regen uit de hemel komen vallen. Twee uur later kwamen we aan in Cairns. Na 5000 km langs de snelweg te hebben gekampeerd konden we eindelijk weer eens in een bed slapen. De eerste dagen in Cairns deden we niet veel meer dan zwemmen, poolen, kaarten, drinken en de kroegen en discotheken onveilig maken. Mijn Australische maat Ian was inmiddels uit Townsville overgekomen en deed gezellig mee met onze activiteiten.
Tijdens een avondje drinken deed Wijnand mee met een ping pong spelletje. Naast 3 kannen met bier won hij zowaar ook een bungyjump twee voor de prijs van een. Ik werd als eerst gevraagd, maar vond het ondanks de korting alsnog te duur. Coen had altijd al een keer willen bungyjumpen dus hij zou Wijnand vergezellen. Ondanks dat ik geen vrije val zou maken mocht ik toch met Coen en Wijnand mee naar de top om foto's te maken. Het was leuk om Wijnand en Coen te observeren net voordat ze zouden springen. Toen Wijnand en ik als tieners naar het zwembad gingen spendeerde Wijnand het meeste tijd op de duikplank om zijn salto's voor en achterover, duiks en schroeven te oefenen. Wijnand was nog steeds dezelfde koele kikker en samen keken we over de rand naar de mensen die voor hem sprongen. Coen was duidelijk zenuwachtiger. Hij ijsbeerde wat rond op het platform en weigerde ook naar beneden te kijken. Hij gaf toe dat hij toch wel hoogtevrees had. Ondanks dat gooide beide mannen zich met een adrenaline schreeuw van de toren af. Mij restte de 50 meter lange trap naar beneden.
Na 10 dagen in Cairns te zijn geweest had niemand van ons werk kunnen vinden en besloot Coen zijn biezen te pakken en naar Canberra te vertrekken om zich daar voor te bereiden op zijn reis naar Thailand. Voor een maand was Coen een erg gezellige reisgenoot met een goed gevoel voor humor en een mp3 speler vol geode muziek. We zouden hem gaan missen.
Twee dagen later vertrokken Wijnand, Ian en ik naar het noorden om de tropische regenwouden van Noord-Australie te bewonderen. In het verre verleden bestond Australie grotendeels uit regenwoud, maar door het droger worden van het klimaat. Verdwenen de regenwouden grotendeels en kwamen er Eucaliptus bossen voor in de plaats. Minder dan 1 procent is nog steeds tropisch regenwoud. Het meest beroemde in Australie is Daintree National Park. Het park moest bereikt worden met een pondje aangezien de Daintree rivier de stukken land scheidt. Wachtend op de pond raakte we in gesprek met een local die ons aanrade om te kamperen bij een verlaten resort. Op de route naar het resort reden we langs een bananen farm en besloten we even langs te gaan om naar werk te solliciteren. De baas van de farm, genaamd Shaun, was redelijk positief maar had net wat mensen aangenomen. Hij raadde ons aan in 2 weken nog eens te bellen.
Het bezoek aan de Daintree duurde 2 nachten en een dag. Het grootste gedeelte van de route bestond uit een weg waarin iedere kilometer wel een reclamebord stond met de naam van een cafe of hotel erop. De enige activiteit die gratis leek was het beklimmen van een berg. Wijnand en ik beklommen mount sorrow en onderweg moest ik vaak denken aan de vakanties in de alpen en de pyreneeen, waar ik als klein ventje achter mijn ouders aan slenterde mij hardop afvragend waar al dat bergbeklimmen wel niet goed voor was. Een aantal uur later kwamen we aan op de top en werden we beloond met een prachtig uitzicht over Cape Tribulation. Hier grenst de Jungle rechtstreeks aan het strand en kun je zo'n 50 meter verder in het water het Great Barrier Reef zien. Een bijzonder plaatje wat voor altijd op mijn netvlies zal blijven staan.
De volgende dag reden we terug naar Cairns en keken we onderweg en keken we in de omliggende plaatsen of er nog werk te vinden was. Helaas was er op het moment niks mogelijk maar konden we bij een aantal uitzendbureau's ons telefoon nummer achterlaten en zouden we gebeld worden zodra er een vacature vrij kwam. We gingen terug naar Cairns waar we nog een activiteit op het programma hadden staan; snorkellen bij het Great Barrier Reef.
Uit een van de tientallen bedrijven die trips naar het rif aanbieden kozen we er een waarbij je met een katemaran naar twee verschillende riffen zou gaan en op de terugweg zeilend naar de haven ging. Het eerste rif waar we snorkelden was niet zo geweldig als we ons hadden voorgesteld, het was vooral opmerkelijk hoeveel rif er dood was. Grijs en afgebrokeld koraal dat door de opwarming van de aarde aan zijn einde is gekomen. Na hier een uur de hebben gedobbert kwam ik bijna onderkoeld het water uit. De volgende locatie was een wereld van verschil; midden in de oceaan lag er een zandstrook van zo'n 100 meter lang dat was omgeven door rif dat er zo uitzag als in de BBC documentaires. De variatie in kleuren, soorten en vormen was spectaculair. Ik ben iemand die meer van het land houd en het liefst in de natuur omringd wordt door planten, bomen en vogels. Echter moet ik bekennen dat dit stuk rif het mooiste stuk natuur is wat ik ooit heb gezien. Na een uur hier rond te hebben gesnorkeld gingen we terug naar Cairns en kon ik een van mijn Australische doelstellingen afvinken.
Vijf dagen later, nog steeds in Cairns hadden we nog steeds geen bericht ontvangen van een van de uitzendburea's. We besloten nog een maal zelf te bellen en als dit op niets uit liep zouden we richting het zuiden gaan rijden om elders werk te zoeken. Na de belronde had niemand goed nieuws voor ons, alleen Shaun van de bananen farm in de Daintree was er niet en zou nog terugbellen. Maar daar hadden we weinig vertrouwen meer in.
We stapten in de auto en begonnen onze tocht naar het zuiden. Op de markt in Cairns hadden we kennis gemaakt met een aboriginal koppel die boomerangs, didgeridoos en schilderijen verkochten. Het hout bewerkte ze en schilderde ze zelf. Wijnand kreeg een visitekaartje mee van hun workshop en we besloten in het plaatsje Bebinda te stoppen om bij Estelle en haar man (waar we de naam niet van konden verstaan) langs te gaan om wat souvenirs te kopen. Bij aankomst in de workshop leek Estelle nogal overvallen door ons bezoek, maar al snel trok haar man de doos met boomerangs uit de kast. Toen ik beizg was met het kiezen van een boomerang werd Wijnand gebeld. Ik zag op het schermpje dat het Shaun van de bananen farm was. Na een rondleiding te hebben gekregen in de workshop en afgerekend te hebben liep ik met Wijnand naar buiten en vertelde hij mij het goede nieuws. Shaun had werk voor ons en we konden de week erop beginnen... Eindelijk!
Hoofdstuk 10: De krokodillen deceptie
‘Ik ben geland, kun je me ophalen?' Werd me gesmst. Ik stapte in de auto om naar het vliegveld van Darwin te rijden om Wijnand op te halen, mijn reismaat voor de komende maanden.
Toen ik in 1996 naar Gouda verhuisde en in een nieuwe klas terecht kwam waren Wijnand en ik de beste in sport en hierdoor ontstond onze vriendshap. In onze middelbareschool jaren zaten we op verschillende scholen, maar dat nam niet weg dat we elkaar zo'n 3 a 4 keer per week zagen. In 2009 vertelde ik Wijnand over mijn plannen om naar Australie te gaan. Het leek hem erg leuk om mij te vergezellen. In April kwam hij aan in Sydney en had in 6 weken min of meer dezelfde route afgelegd als ik. Het enige verschil was dat ik er 7 maanden over deed om in Darwin, Northern Terretories aan te komen.
Het eerste avontuur dat we samen gepland hadden was een kampeertrip naar Kakadu National Park, Australie's grootste National Park en crocodile country bij uitstek. Er leven naar schatting 8000 krokodillen in deze waterijke omgeving. Daarnaast is het park beroemd door de honderden rotstekeningen die de afgelopen duizenden jaren door Aboriginals op de muren zijn gezet.
Samen met de Twentse Narelle vertrokken we voor een lang weekend naar Kakadu. De eerste nacht wisten we het laatste kampeerplekje te bemachtigen op kampeerplaats. Waarom deze plek nog vrij was werd al snel duidelijk; we zaten ongeveer twintig meter van de oever van een Billabong af waar een waarschuwingsbord stond met daarop de tekst: ‘CROCODILES INHABIT THIS AREA. DO NOT LEAVE ANY FOOD SCRAPS' (In dit gebied leven krokodillen. Laat geen voedselresten achter). De aanwijzingen hadden we netjes opgevolgd en de volgende ochtend lagen we alledrie nog in de tent.
We reden richting het noorden van het park om daar de rotstekeningen en het uitzicht vanaf de rotsen te bewonderen. De wandtekeningen waren erg bijzonder, vooral de kangaroos en vissen waren erg geliefd om af te beelden voor de Aboriginals. Het ging er in hun cultuur niet anders aan toe dan bij de grafitispuiters van tegenwoordig. Dat iemand al een tekening op een wand had gemaakt deed er niet toe er werd gewoon een nieuwe tekening overheen geverfd. De meest indrukwekkende vond ik een tekening van een blanke man. Een wit poppetje met een pijp in zijn mond, handen in zijn broekzakken en grote schoenen. Leuk om te bedenken dat zij dit nog al opmerkelijk vonden aangezien Aboriganals in het verleden geen kleren droegen. Dat wij met onze handen in ons broek staan en grote schoenen dragen is voor mij zo normaal dat ik daar nooit bij stil had gestaan.
De opvolgende dagen in Kakadu stonden in het teken van het spotten van een krokodil. Bij iedere rivier zijn we gestopt om te kijken. Ik ben in bomen geklommen om een beter zichter te hebben, we hebben een berg beklommen om verder te kunnen zien over een moerasvlakte. Nooit hebben we een krokodil gezien. Onze laatste hoop was gevestigd op de Mary River. De laatste rivier die we zouden kruisen voordat we Kakadu zouden verlaten. In een van de brochures had ik gelezen dat deze rivier 16 krokodillen op iedere kilometer had. Onderweg lag er nog een dode walibie op de weg en het leek mij een goed idée om deze mee te nemen als (lok)aas. Helaas bleek de Mary River niet meer te zijn dan een beekje dat niet dieper was dan een meter. Opnieuw een teleurstelling. Ik besloot het aas nog even te bewaren omdat we op de weg naar Darwin nog de Adelaide River zouden paseren en naar de verhalen van mijn Australische maat Ian deze rivier vol zat met krokodillen. Eenmaal aangekomen bij de rivier heb ik de bloederige wallibie uit de tas gehaald en in de rivier gedumpt. Ietsjes voor de oever om te voorkomen dat hij niet weg zou drijven. We hebben meer dan een uur naar de Wallibie gestaard maar de krokodillen wilden niet bijten. Uiteindelijk duwde we de wallibie de stroming in en dreef hij 100 meter verder tot hij tegen een dam tot stilstand kwam.
Voordat ik naar Australie kwam wilde ik dolgraag een krokodil vangen. Ik begon nu te vrezen dat ik niet eens meer een krokodil zo gaan zien op de twee ‘freshies' na die ik een aantal weken eerder gezien had.
Na de krokodillen deceptie reden we terug naar Darwin omdat ere en belangrijk voetbalwedstrijd op het programma stond; de laaste competitiewedstrijd tussen Ajax en FC Twente. Coen had de week aanlopend van de wedstrijd in Darwin rondgevraagd of er een kroeg was die de wedstrijd wilde uitzenden, maar niemand was bereid om dit te doen. Het hostel waar we verbleven had aardig wat Nederlandse backpackers en via een Russische website konden we met Spaans comentaar de wedstrijd bekijken. Ajax werd na 7 jaar kampioen en omdat er geen champagne was besloot Coen een geschudt blikje bier te openen, die vervolgens de inhoud door de kamer van het hostel spoot. Nog geen minuut later kwam de ‘night manager' (die wij van Binsbergen noemden, aangezien hij er net zo dik en ongezond uitzag als Michiel Romein in de Lullo's). Hij had inmiddels drie klachten over ons ontvangen en toen hij al het bier op de vloer zag liggen, moesten we van Van Binsbergen naar het park gaan anders zou hij de politie bellen. Na zijn eisen te hebben opgevolgd, belde hij alsnog de politie. Hij wilde ook mijn kamer nummer en naam weten maar ik vertelde hem dat hij hier naar kon fluiten. Even later vroeg hij het ook aan Wijnand en die vertelde hem poeslief dat hij Victor heette.
Van Binsbergen wilde graag zien dat de politie ons in kwam rekenen en bleef daarom op een stoeltje met uitzicht op het park naar ons staren. Je kon duidelijk merken dat hij zich aan het verheugen was op de komst van de ‘Cops', maar nadat anderhalfuur later er nog geen politie was gekomen gooide hij de handdoek in de ring en ging naar bed. Een uur later kwam de politie het park in rijden. De agent was nog te lui om zijn auto uit te stappen en vroeg ons of we zachtjes wilden zijn omdat de volgende dag mensen naar hun werk moesten. Na netjes ja geknikt te hebben reed hij weer verder.
De volgende dag bij het ontbijt werd gevraagd wie Victor was en werd verteld dat zowel ik, Wijnand als Narelle het hostel moesten verlaten. Het maakte niet uit, we waren al veel te lang in Darwin en het was tijd om te vertrekken richting Queensland.